De Laatste deur

Marcus wordt wakker door een dreun op de deur. “Opstaan,” klinkt een zware vrouwenstem. “De eersten zijn gearriveerd. Ze willen tekst en uitleg. Dat is niet mijn afdeling.” Hij grijnst. “Kom gerust binnen, lieverd.”
Binnen tien seconden gaat de deur op een kier. Mirabel steekt haar hoofd naar binnen en kijkt Marcus lachend aan; een emotie die ze niet altijd laat zien op de werkvloer.

Haar glimlach staat in schril contrast met haar leren gevechtskleding en strakke spieren waarmee je een beer zou kunnen vellen.

Marcus staat op en loopt naar de spiegel. In een flits verschijnt zijn werkkleding en naamplaatje op zijn lichaam. Eén van de voordelen van wonen in de onderwereld. Alles werkt hier net een beetje anders.

Werken in de onderwereld klinkt zwaarder dan het is. In Marcus’ geval is het niet zo anders dan wat hij vroeger deed. In zijn leven werkte hij als ontvangstmedewerker in het gemeentehuis van Mira, vlak na de invoering van volksinspraak. Hij had het talent om woedende boeren met hooivorken tot rust te brengen. Een paar vragen, een beetje begrip, een grapje en voor je het wist stonden ze weer buiten, zonder trammelant.
Het was dát talent dat Morin, de godin van de dood, opviel. Ze kon niet wachten tot hij zijn laatste adem uitblies, zodat hij het ontvangstteam van de onderwereld kon versterken. Werk dat je pas kunt doen als je niet meer ademt.

En zo ging het. Marcus werd oud, ging met pensioen, deed vrijwilligerswerk en stierf vredig in zijn slaap. Tot zijn grote verbazing werd hij plotseling wakker in een andere ruimte. Alsof hij in een lichtflits een reis had gemaakt naar een andere wereld. Er was geen sterfbed meer, geen bloemen, geen verzorgster die geschrokken naar zijn bed liep. Alleen een enorme stenen ruimte, felverlicht met zwevende, paarse kaarsen. De kaarsen hingen vredig kabbelend in de lucht, alsof ze wiegden in de zee. Ze twinkelden licht alsof ze zijn aankomst erkenden en hem begroetten. Die eerste keer was magisch en nog steeds staart hij elke dag vol verwondering naar de lege ruimte boven hem.

Marcus schrikt wakker door twee zwaaiende armen voor zijn gezicht. “Aarde aan Marcus,” zegt ze grappend. “We moeten nog even een kopje koffie halen. Zonder koffie, heb ik geen energie om boos te zijn.” Ze leidt Marcus zijn kamer uit naar de kantine die aan het einde van de gang is, recht tegenover de grote personeelsingang naar de werkvloer.

Op het moment dat ze de kantine inwandelen, klinkt er een gigantisch lawaai. Morin blaast op een toeter en zet luidkeels een verjaardagsliedje in. Mirabel tovert een grote taart uit de koelkast. Vier kaarsjes pronken op de taart, die Mirabel eerst stuk voor stuk aansteekt met haar vingertoppen — een kleine gave die ze ooit van Morin cadeau heeft gekregen. Terwijl ze de taart op de robuuste houten tafel in het midden van de kantine zet, zingt ze zacht mee.

Vier kaarsjes. Duizend jaar. Morin geeft hem een knuffel en zegt grappend tegen de rest van de groep: ”Het is vandaag duizend jaar geleden dat Marcus mij op de grond aantrof, terwijl ik kauwend op mijn eigen haar documenten aan het sorteren was. Wat ben ik blij dat ik dankzij hem niet meer de verantwoordelijkheid heb over de kamer der schok en de balie der ontkenning. Kijk eens hoe gezond mijn haar is.” Marcus barst in schaterlachen uit. Zodra de taart op is begint de dagelijkse sleur.

Vandaag is weer een dag zoals elke dag, maar toch anders. Duizend jaar. Hij kijkt in de spiegel naast de deur van de grote personeelsingang. Zijn huid gloeit zachtjes, zoals elke dag en hij geeft Mirabel een zachte kus op haar wang, die rood oplicht in het blauwe schijnsel van de gloed rond haar lichaam. “Maak ze maar boos, Mirabel,” fluistert hij. Ze knipoogt en zet haar generaalsblik op.

Op het moment dat iedereen op z’n plek staat, verschijnt er een groep van tien mensen. Verdwaasd lopen ze heen en weer met een vragende blik, niet wetende waar ze zijn. Een man schreeuwt, een oudere dame huilt. Dan richten ze zich op Marcus. Dus gebruikt hij zijn gave — zijn kleine cadeautje van Morin. Hij opent zijn mond en brult als een leeuw. Zo hard dat de muren trillen.

“Dames en heren,” zegt hij vervolgens weer kalm, “welkom in de onderwereld. Ik zal het kort houden. Jullie zijn helaas overleden.” Het zachte geroezemoes van de menigte verstomt tot een adembenemende stilte. “Neem de tijd. Als je hulp nodig hebt, ik ben bij de balie. Mijn collega wacht achter de doorzichtige deur om je verder te begeleiden in het acceptatieproces.” Dan vervolgt hij: “zoals je ziet heeft iedereen hier een mooie blauwe kleur. Ik hoop dat het je lievelingskleur is, want je gaat het een tijdje zien”. Hij grinnikt zacht in zichzelf en het publiek kalmeert onmiddellijk door het kleine grapje.

Marcus troost de oude vrouw die nog zachtjes huilt van de schrik en praat met de man die net nog in paniek aan het schreeuwen was. Een voor een neemt hij de mensen bij de hand en helpt ze beseffen wat ze diep vanbinnen al weten: hun leven boven is voorbij. Hij helpt mensen met het inschrijfformulier en begeleidt ze daarna allemaal naar de deur die leidt naar de kamer van de boksring van de boosheid, als een gids die de kaart niet hoeft te lezen omdat hij de weg al duizend keer gelopen heeft. Dan sluit de deur achter de laatste van de eerste groep.

Vandaag staan er nog drie groepen op de planning. Hij glimlacht opgelucht. Hoe vreemd zijn baan soms ook is, blij en tevreden loopt hij naar de kantine voor nog een extra stuk taart, dankbaar dat hij zijn talenten zelfs na de dood mag inzetten.

Eileen is gek op verhalen – vooral als ze gaan over mythologie, mystiek, religie of geschiedenis. Ze legt graag de link tussen oude verhalen en de verhalen van nu. Persoonlijke verhalen over taboes en kwetsbaarheid raken haar het meest, vooral als ze laten zien hoe sterk mensen juist daardoor kunnen zijn. Ze houdt van humor, woordgrappen en een beetje luchtigheid – want dat maakt alles nét wat mooier. Ze duikt graag in het hoofd van anderen en vraagt zich af: Waarom doen wij dit eigenlijk? Niet om te oordelen, maar om te begrijpen.
Eileen
schrijver