Over Gewicht
‘He kankerdikzak!’ wordt er vanuit een auto naar me geschoten in een snelle drive-by.
Ik probeer de woorden te ontwijken, maar ze hebben hun doelwit geraakt. Het voelt alsof mijn ogen beginnen te bloeden en mijn hart in tranen uitbarst. Mijn hoofd krijgt een enorme dreun, waardoor ik niet meer precies weet waar ik ben. Ik blijf doorlopen, ook al lig ik voor mijn gevoel ernstig gewond op de kilte van de klinkers.
Maar het volgende gevecht biedt zich al aan. Een groepje jongeren komt mijn kant opgelopen. Allemaal in donkere kleding gekleed. Zwarte jassen met capuchons over hun hoofd, alsof ze mijn donkere schaduwen zijn. Ik zie geen andere weg meer, ik kan er niet omheen, ik moet de confrontatie aangaan. Ze lopen een paar meter voor me en ik zie één blik naar mij gaan. Zijn ogen worden groter en klein glimlachje ontstaat op zijn gezicht. Hij attendeert de rest van de groep en met een klein knikje mijn kant op, draaien al hun gezichten naar mij. Terwijl ze mij passeren, steken ze recht in mijn gebroken ziel met hun vlijmscherpe gelach. Ik haal een diepe hap adem en voel het kokende water over mijn wangen lopen. Ik ben er bijna, ik moet nog even volhouden. Ik kan dit. De schemering van de avond zet in en de lantaarnpalen springen aan. Het voelt alsof de schijnwerpers aangaan voor mijn laatste test. Ik sla de laatste hoek om en voordat ik bij mijn einde ben, zie ik dat ik nog één uitdaging heb te gaan. Een vader met een kind staan op de stoep, precies voor de ingang van het buurttheater waar ik mezelf mag zijn. Ik maak me klaar voor de laatste klap die ik moet ontvangen. Het kind staart me aan terwijl ik hen nader. Hij tikt zijn vader aan en als ik langs loop stoot de kleuter mij vol in mijn maag met zijn woorden. ‘Kijk, die meneer is heel dik.’
En hij lacht. Zijn vader reageert nauwelijks, alleen een soort sisgeluid, wat mij knock-out slaat. In alle paniek probeer ik rustig door te blijven ademen, mijn hartslag onder controle te houden en vooral mijn positieve gevoelens niet te laten verdrinken. Maar ik ben verslagen. Terwijl de strijd in mijn hoofd pas net begint.
‘Zie je nou wel, je bent niet goed genoeg. Ik zei toch dat je niet welkom bent op deze wereld.’
Ik ben wel goed genoeg, ik mag hier gewoon zijn.
‘Iedereen kijkt je aan, iedereen lacht je uit, iedereen scheldt je uit. Je bent één grote wandelende attractie.’
Die mensen kennen me niet, ze weten niet wie ik echt ben.
‘En dat jij nog de hoop hebt ooit een vriendin te vinden. Wie wil jou? Niemand wil naast iemand lopen zoals jij. Je bent geen liefde waard.’
Ik ben wel de liefde waard.
‘Stop er gewoon maar mee. Het heeft toch allemaal geen zin. Stop gewoon met leven.’
…..
Ik word wakker in een roes. Ik weet niet hoe ik thuis ben gekomen of wat er überhaupt voor de rest van de avond is gebeurd. Ik knipper even goed met mijn ogen en voel de opgedroogde tranen eromheen. Mijn hoofd klapt uit elkaar en alles doet me zeer. Mijn hart is doodgebloed en mijn ziel uitgeknepen. Vandaag zal ik alles nog voelen, en moet ik vermoeid elk uur de strijd weer aangaan met mezelf. Ik sluit mezelf op, want binnen voelt alles veilig. Ik vermijd buiten, het publieke, andere mensen. En dit zorgt er juist voor dat mijn angsten de overhand nemen. Binnenin ontstaan angsten voor buiten, angsten voor mensen, angsten om sociale contacten te verliezen en het gevoel hebben dat ik een last ben voor velen en voor de wereld. Mijn gezondheid gaat nog meer achteruit waardoor ik mij nog meer schaam en bang ben voor reacties van anderen. Ik beland in een visuele cirkel waar ik maar moeilijk uit blijkt te komen. Hulp lijkt ver weg, of te ver om te bereiken. Want waarom zou er nu wel hulp zijn van buitenaf, als buiten mij eerst op de grond heeft geslagen? Ik zucht en probeer uit mijn binnen te komen. Ik druk op een aantal knoppen en begin mijn contact met de buitenwereld vanaf het binnen van mijn huis. Achter een scherm blijken andere mensen toch nog aardig te zijn. Misschien is er dan toch nog hoop.
