Het meisje dat wil begrijpen hoe de regenboog werkt

Ze stapt met haar rode laarsjes op het heldergroene mos. Het zijn net zachte kussentjes in de grond die vriendelijk weer terugveren. Ze glimlacht. De frisse novemberwind waait door haar donkerbruine haren. Haar neus en lippen worden koud. Ze kijkt omhoog met haar ijsblauwe ogen, naar de bomen die blad verliezen bij elke windvlaag. Hoe zouden de bladeren het vinden om door de lucht te vliegen? Ervaren ze net als vogels dat ze kunnen vliegen, of is het een angstige, vrije val?

“Anna! Schiet nou eens op!” Ze schrikt op en de spieren in haar lichaam verstijven, als snaren van een viool die te strak worden aangedraaid. Ze schuifelt met kleine, voorzichtige stapjes naar haar vader toe. “Sorry”, zegt ze zachtjes.

“Je staat ook altijd weer ergens te dromen, daar hebben we nu geen tijd voor,” zegt haar vader luid. Hij pakt haar kleine handje in zijn grote hand en trekt haar mee. Ze moet haar stap versnellen en haar arm wordt net iets te ver opgerekt. Ze wil wel iets zeggen, maar haar keel knijpt dicht. De woorden die ze wil zeggen blijven gevangen achter een deur waarvan ze de sleutel niet heeft.

Vandaag is weer een schooldag en Anna kijkt ernaar uit om te leren. Misschien mag ze vandaag wel weer verder met haar tekening, en alle kleurpotloden uitproberen. Ze houdt van het gevoel van een potlood op papier, met één beweging verandert het papier van wit naar welke kleur ze maar wil. Het is net als toveren. Ze giechelt in zichzelf terwijl ze haar tas inpakt.

Ze hoort van beneden: ‘’Kom je, Anna?”
En ze probeert haar sleutels te pakken van de plek waar ze altijd liggen, op haar witte bureau aan de linkerkant. Maar daar liggen ze niet. Ze doet de paarse gordijnen in haar kamer open om meer te kunnen zien. Het zachte ochtendlicht valt op de lichtgroene muren. De paarse vloerbedekking ziet ze nauwelijks meer, omdat er overal kleren liggen. Ze raapt hier en daar een sok, trui of laars op maar de sleutels zijn nergens te bekennen. Haar handen worden klam en ze begint te zweten. Ze zoekt nog sneller tussen alle spullen die er liggen, ze tilt de dekens op, pakt alles van het bureau op. Nergens te bekennen. Ze krijgt buikpijn en het wordt donker in haar hoofd. Ze grijpt haar tas en rent van de houten trap af naar beneden, in de gang.

“Ben je klaar?” vraagt haar moeder. Nu moet ze vertellen dat ze haar sleutels niet kan vinden. Vandaag zou ze na school zelf naar huis lopen.
“Ik eh, kan mijn sleutels niet vinden..” zegt ze zachtjes.
“Wat? Ben je nou alweer wat kwijt? Het verbaast me ook niets, in die zooi die jij altijd maakt. Dit komt me nu echt niet goed uit!”
Haar moeder stormt de kamer uit. Anna krimpt ineen. Ze wist dat dit zou gebeuren. Maar ze weet echt niet waar haar sleutels zijn. Een schaduw valt over haar gezicht, en het is alsof alles grijs wordt om haar heen.

Op school staat ze boven op het houten speeltoestel naar de hemel te staren. De lucht is helderblauw en bijna tastbaar, maar hij lijkt ook zo ver weg. Ze vraagt zich af hoe dat toch kan. Dat zij daar boven op een speeltoestel staat, terwijl de aarde draait, de hemel oneindig is en zij door de zwaartekracht aan de aarde blijft kleven. Ze is weleens bang dat ze ineens van de aarde af valt, als de zwaartekracht plots niet meer zou werken. Er zweeft een kraai door de lucht en ze kijkt naar de vleugels. Ze vraagt zich af hoe het zou zijn om door de lucht te zweven. Om zo vrij te zijn. Dan zwelt er een grote, donkere wolk op in haar hart. Het doet haar verlangen naar thuis, maar niet het huis waarin ze woont. Er rolt een traan over haar wang, voordat ze er erg in heeft.

“Sta je nou weer te huilen, Anna?” Ze schrikt op en kijkt om. Haar vriendinnetje met blonde krullen leunt tegen het hout en staat naar haar te kijken, maar zegt niets. Dan kijkt ze in de donkerbruine ogen van de jongen die boven haar uit torent. Hij lacht haar recht in haar gezicht uit.
“Haha! Jij hebt ook altijd wat te janken!”

De wereld lijkt ineens te tollen, haar voeten worden zo licht dat het lijkt alsof ze niet meer kan staan. Ze moet nu nog harder huilen, en rent weg. Ze springt van het toestel af, maar valt. Haar knieën zitten onder het zand, haar handen en enkels doen pijn. Ze komt overeind, veegt haar tranen weg en rent het plein af naar haar favoriete eikenboom. Daar is het tenminste rustig.

‘s Middags staat haar moeder op het schoolplein op haar te wachten. Als ze haar moeder ziet, voelt ze weer een steek in haar buik en denkt terug aan vanmorgen. Haar moeder komt haar met een glimlach tegemoet en geeft haar een knuffel. Anna slaakt een zucht van opluchting. Samen lopen ze naar huis over de stoep, langs de drukke straat. En dan ziet Anna uit de donkergrijze lucht regendruppels vallen. Er valt er één op haar neus. Ze giechelt.
“Wat is er?” vraagt haar moeder.
“Een regendruppel viel recht op mijn neus!” Haar moeder lacht, haar wangen maken rimpeltjes naast haar mond. Anna voelt haar lichaam weer ontspannen. Ze ademt uit. Dan krijgt ze spontaan de neiging om te gaan huppelen over de stoep. Ze hinkelt, huppelt en lacht.
“Kijk mam!”
Haar moeder lacht mee, pakt haar hand en zo lopen ze samen naar huis.

Zaterdag is het wandeldag. Ze gaan altijd met z’n drieën naar het bos. En er mag niet zomaar overgeslagen worden, ook niet als ze moe is. Ze is de laatste tijd steeds vaker moe. Dan lukt het haar niet om verder te lopen, terwijl ze nog wel verder moet. Alles wordt zwaar en doet pijn, de laatste keer moest ze zelfs huilen omdat ze echt niet meer verder kon. Het wordt weer donker in haar hoofd als ze terugdenkt aan hoe dat was. Ze hoort haar ouders nog roepen dat ze verder moet, en dat ze niet op haar zullen wachten als ze nog langer treuzelt.

“Kom we gaan!” hoort ze plotseling vanuit de woonkamer komen. Ze voelt de houten vloer aan haar blote voeten en rent naar boven, op zoek naar sokken. In de wasmand op zolder vindt ze een paar schone. Ze loopt de twee trappen weer af naar beneden, maar ze hijgt de hele weg terug. Eenmaal in de auto ziet ze de grijze wolken en de wind die waait door de bomen. De auto gaat zelfs heen en weer, zo hard waait het. Eenmaal aangekomen in het bos wandelen ze over zandpaden en heuvels. Ze moet klimmen om boven op de zandheuvel te kunnen staan. Ze kijkt uit over een wei met in de verte een bos, en vlak voor haar stroomt een rivier. Ze hoort de druppels eerst vallen tegen de bladeren, en later op de grond. Dan ziet ze talloze kringen in het water ontstaan.

“Het regent!” roept ze. Maar dan ziet ze dat ze al verder zijn gelopen. Ze kijkt nog één keer naar de wei en de lucht, en dan breekt ineens de zon door.

“Wauw, een regenboog!” Ze rent naar haar vader en vraagt hem om mee te komen. Ze trekt aan zijn spijkerbroek, maar hij is afgeleid.
“Wat is er? Ik wil doorlopen.” Anna zegt dat ze de regenboog heeft gezien en heel graag wil weten hoe die werkt.
“Weet je dat dan niet?” antwoord hij. En hij ratelt een ingewikkeld verhaal over regendruppels en weerkaatsend licht. Ze snapt er helemaal niets van.
“Kom dan kijken, papa!” Zonder op zijn reactie te wachten, rent ze voor hem uit naar de wei. Maar hij komt niet. Hij is verder de andere kant op gelopen, richting het pad. Weer voelt ze die grote, donkere wolk haar hart opslokken. Ze verlangt naar een plek anders dan hier.

Ze gaat zitten op de zandheuvel, haar benen zijn zwaar. Ze staart naar de regenboog, hij is zo helder en kleurrijk. Ze kijkt naar de laatste regendruppels die helemaal vanuit de wolk, langs de boomtoppen tot op de grond vallen. Ze kijkt achter zich, naar de zon, en dan ziet ze het. De regenboog laat zich zien als er regen is én zon. Ze kijkt nog eens naar de zon, de regen en de regenboog en ineens begrijpt ze het. De zon belicht de tranen van de wolken waardoor alle kleuren tevoorschijn komen. De regenboog staat niet op één plek, ze kan er niet naartoe. Maar als de zon en de regen tegenover elkaar staan, gebeurt er iets magisch. Alle kleuren worden zichtbaar. Ze denkt nog even terug aan de jongen op school en alles wat er met haar ouders gebeurd is. Het doet haar hart nog even ineen krimpen, tot ze weer denkt aan de regenboog. Er groeit een warmte in haar buik die steeds groter en groter wordt en uiteindelijk haar hart bereikt. Het laat de donkere wolk vervagen. De warme bol wordt alsmaar groter totdat ze er volledig door wordt omvat. Er rolt een traan over haar wang. Dit keer is het een andere traan, omdat ze niet meer verlangt naar een andere plek dan hier.

Lieke Zengerink (31) komt uit Twente en is gek op de natuur en creativiteit. Creativiteit ziet ze als een manier om haar stem te laten horen en haar eigen kijk op een tastbare manier te kunnen uiten. Dit doet ze onder andere door te fotograferen en te schrijven. Ze ziet het schrijven als een ritmische vertaling van de werkelijkheid. Om de juiste woorden en vorm te vinden, voor datgene wat maar moeilijk onder woorden te brengen is. Het ontastbare, het gevoel, met woorden aan te raken. Dit doet ze door gedichten en (korte) verhalen te schrijven. 

Lieke Zengerink
schrijfster

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *