Ik ben helemaal niet zielig!
“Dag, Lieke!” roept Cynthia, die achter de kassa staat. Ik ben weer eens drie kwartier te lang gebleven om twee dames te adviseren, die nu bij Cynthia hun prachtige outfits voor de bruiloft van hun minst favoriete collega aan het afrekenen zijn.
“Tot ziens en bedankt hè!” roepen de vrouwen vrolijk in koor, terwijl ik mijn rolstoel een zetje geef en de voordeur uitrol.
Ik ben goed ingepakt tegen de kou, maar de wind is guur en de regen onvoorspelbaar. Het is niet ver rollen naar de bushalte. Als de zon schijnt, is iedereen altijd vrolijk en spelen er kinderen op het pleintje bij de fontein. Vandaag is te merken dat men vooral in de stad is voor kerstinkopen. Mensen brommen en snauwen naar elkaar, behalve dat ene jongetje die van zijn moeder absoluut niet in plassen mag springen, maar dat toch lekker doet. Lekker puh! Hij schaterlacht.
Iedereen gaat met een grote boog om me heen, behalve Henk. Ik ken Henk niet. Ik weet dat hij Henk heet, omdat zijn vrouw zuchtend zegt:
“Hè Henk, ga toch aan de kant voor dat zielige meisje!”
Henk bromt wat en stapt voor me opzij.
“Dat zielige meisje.” De vrouw van Henk zei dat. Nou, vrouw van Henk. Ten eerste geen meisje, maar een vrouw en ik ben ook helemaal niet zielig. Ik ben heel gelukkig! Ik ben misschien 20 jaar oud en ik woon misschien nog thuis, maar ik heb toevallig wel de liefste ouders en het leukste jongere broertje op deze planeet. Ik werk al drie jaar met veel plezier bij Linda’s Boutique en iedereen om mij heen doet wel normaal tegen mij. Ik ben niet zielig!
Ik kan mezelf hier zo over opwinden. Ik krijg het er zo warm van, dat ik bijna vergeet dat mijn neus er praktisch afvriest. Dit stuk van mijn reis ruikt tussen oktober en januari altijd zo heerlijk. Ik rol langs de oliebollenkraam en zwaai naar Corry en Theo, die met rode hoofden van het harde werken in de kar staan om hun heerlijkheden te verkopen. Het is zo druk bij de kraam, ze hebben geen tijd om terug te zwaaien. Ik drapeer mijn sjaal beter over mijn neus en rol verder.
Drie jaar geleden, toen ik net begonnen was bij Linda’s Boutique, kwam mijn mentor mevrouw Sperenberg op een rustige zaterdag eens de winkel binnen lopen.
“Wat knap dat jij hier werkt!” had zij toen gezegd. Ja, hallo! Met mijn handen en mond is niks mis. Ik kan best kleding vouwen en mensen helpen. Ik heb natuurlijk “dankjewel” gemompeld en haar de mooiste kledingstukken uit de collectie laten passen. Tijdens de examenuitreiking had ze iets aan wat ik voor haar had uitgezocht en ze raakte er niet over uitgepraat. Hoe stoer het wel niet was dat mensen met zo’n uitdaging in het leven, zo goed kunnen meedraaien in de maatschappij. Wat was ik toen kwaad. Ik ben professioneel gebleven, maar ik voel nog de frustratie over toen.
“Zo meissie, goan we weer noa’ huus?”
Boris de buschauffeur wurmt zich uit zijn kleine hokje aan de voorkant van de bus om de laadklep te laten zakken. Mensen lijken altijd een beetje bang voor Boris. Hij heeft een groot en breed postuur. Boris brengt mij vaker naar huis, maar door zijn grote postuur kost het wat tijd en vooral moeite om mij op de juiste manier in te parkeren.
“Sorry meissie, moa’ die kar is eg’ te groat voar dit bussie he?”
Boris zegt dit altijd. Hij bedoelt het vast goed hoor, maar ik heb “die kar” gewoon nodig.
“Heb je nog wat gevangen van het weekend?” vraag ik, terwijl hij checkt of de riem goed zit.
“Joa,” roept hij terwijl hij zich weer door het kleine gangpad naar de voorkant wurmt.
“Zo een grote.”
Hij houdt zijn armen voor zich, zodat de hele bus kan zien dat hij een hele grote vis gevangen heeft. Hij wurmt zicht weer in zijn hokje en we rijden verder. De rolstoelplek zit vlak bij de ventilatie die warme lucht blaast. Ik ontdooi een beetje en de warmte zorgt ook, dat ik in mijn hoofd de kalmte terugvindt.
“Zo meissie, We zijn er weer!” Roept Boris, terwijl hij voor de tweede keer zijn bestuurshut verlaat. Met een hoop gehijg en gepuf komt hij door het gangpad op me afgelopen. Ik zie wat verbaasde blikken van mijn medepassagiers. Logisch, we staan niet bij een halte. Ik heb wel 100 x aangegeven dat ik geen bijzondere behandeling wil, maar bij sommigen gaat dat het ene oor in en het andere uit. Ik heb het opgegeven. Ik probeer er maar van te genieten dat ze mij voor mijn huis afzetten. Ik rij de bus uit, zeg Boris gedag en rol naar de voordeur.
Ik hoor de kerstmuziek door de speakers, als ik de code van de deur invoer en de deur automatisch voor me opent. De geur van kaneel, stoofpeertjes en dennennaalden komt me tegemoet. Evenals mijn 11-jarige broertje Jonas, die de trap afvliegt en roept: “Liek, Liek, Ik ga thee voor je zetten!”
Ik hang mijn sjaal aan de kapstok, trek mijn jas uit en rol achter mijn broertje aan naar de keuken, waar mijn moeder inderdaad stoofpeertjes staat te maken. Ik kijk vragend naar mijn moeder. Ze geeft me een knipoog. Dat wordt thee met zout, maar ik speel wel mee.
“Hoe was je dag, lieverd?” Vraagt ze.
Ik vertel over de twee dames en hoe veel ze klaagden over hun collega. Jonas zet thee. Als hij het zout wil pakken, zie ik hem zoeken naar een reden om mij niet naar de keuken te laten kijken. Ik rol naar mijn vader, die in de woonkamer de krant zit te lezen.
“Hoi pap! Jonas is thee voor me aan het zetten. Ik wilde dat hier op komen drinken. Ben je wat interessants aan het lezen? Mag ik de puzzel?”
Papa kijkt me vragend aan en geeft me de puzzel. Ik knipoog naar hem.
Ik doe net alsof ik heel aandachtig met de puzzel bezig ben, als Jonas met een dienblad met een kopje thee en de suikerpot naar mij toekomt.
“Dankjewel Jonas. Dat is lief van je! Je hebt er toch niks geks mee gedaan hè?”
Jonas zet zijn meest onschuldige blik op.
“Nee hoor Liek, dat zou ik toch nooooooit doen?”
Ik laat hem nog even zweten. Ik blaas in mijn thee en zeg dat het te warm is. Hij wil er zelfs nog koud water bij doen, zo ongeduldig is hij. Als mijn moeder ook in de kamer is, doe ik net alsof ik een grote slok neem. Stiekem neem ik maar een klein slokje van het zoute water.
“GATVERDAMME” acteer ik. “Jij smiecht! Je hebt me gewoon te pakken!”
Jonas rolt van de bank af van het lachen.
“Nou, nu moet ik eens bedenken hoe ik je terug ga pakken. Ik denk dat Sint wel wil dat ik jouw chocoladeletter krijg!”
Het gelach van Jonas en de geur van de stoofpeertjes vullen het huis, terwijl ik met mijn vader samen de puzzel oplos. Ik ben helemaal niet zielig!

Het leest heel lekker. En vindt het leuk dat je ook het dialekt hebt meegenomen.
Ga zo door