Ik ben hier!

Evi

Dagboekfragment 15 juli 2020: 

 “Mijn hoofd doet stom. Het ene moment is het mistig. Een ander moment gaat het heel goed, maar nu zegt Mat dat ik het verhaal van revalidatie al drie keer verteld heb. Auw! Een steek in mijn hart. Een mes in mijn nekwervels. Ik weet zeker dat dit de eerste keer was. Zou hij het verzinnen om me te testen?? Waar is mijn oude ik die kon denken? Ik wil mij terug! Deze versie is stom en lelijk nu ik amper de deur uit kan. Het is een mist van revalidatie, muren, comfortabele kleding en How I Met Your Mother. Hoe kom ik hieruit? Misschien door bij te houden wat ik allemaal vertel, zodat ik geen dingen dubbel zeg. Dan heeft Matthias vast minder de neiging om het huis te ontvluchten. Weg van mij. Misschien wil hij dan weer bij me zijn en kunnen we samen lachen zoals vroeger. Ik dacht echt dat het goed ging. Pff… valse hoop dus. Ik faal als partner en hij gaat bij me weg. Ik weet het zeker! 

Evi? Waar ben je? Ik mis je! Wie ben ik zonder jou? Ik ga mezelf afleiden. Iets met mijn handen doen. Proberen te vergeten. Lieve Matthias, geef me alsjeblieft niet op! Ik weet dat ik nu niet mezelf ben, maar ergens in mijn hoofd besta ik nog! Ik ben hier!”

Als mijn vulpen en blauwe dagboek weer naast me liggen, pak ik het bouwwerk van Lego op waar ik vanmorgen aan was begonnen. De bladzijden van het instructieboekje ritselen, terwijl ik de tekeningen op me laat inwerken. Eenvoudig gemaakt, zodat mijn buurmeisje van zevenenhalf het snapt, maar voor mij lijkt het op een kruiswoordpuzzel met Chinese karakters. Waarom dringt het niet door? Tranen prikken in mijn ooghoeken. Tranen die er pas volledig uit komen als Matthias me helpt om die muur te doorbreken. Tot die tijd verstop ik ze in de vergeetachtigheid van mijn hoofd. Want mijn brein is opgegeten.

Ik staar naar de legosteentjes, terwijl radartjes mijn hersenen in een onweersbui veranderen. Hardop spreek ik mezelf toe: “Twee maanden geleden maakte je nog protocollen voor de thuiszorg als beleidsmaker. Dit kan je Eef! Kom op!” Steen voor steen haal ik uit de stapel om ze te sorteren. Roodbruine, witte en gele elementen moeten uiteindelijk een draakachtig wezen vormen. Als ik ooit zover kom. 

Dagboekfragment 15 juli 2020:

“De legosteentjes werken niet mee. Stommerds. Misschien wil Mat helpen als hij straks thuiskomt. Misschien kunnen we eindelijk weer iets samendoen. Zoals vroeger.

Niet vergeten: Ik heb Mat verteld over het sjoelen. Niet nog eens vertellen, anders doe je hem pijn. Dan gaat hij weg. Niet vergeten!”

Ik heb mijn dagboek net weggelegd als hij binnenkomt. Matthias is in sportkleding. Zijn donkerblonde haar piekt en hij heeft een gezichtsuitdrukking die ik niet ken. Het is vast bezorgdheid. Nee, verdriet. Of boosheid. Hij is boos op me, dat is het. Het is mijn schuld dat hij zo kijkt, hij gaat niet zomaar elke keer weg. Hardlopen of naar de buren van een blok verderop; ik weet het niet. Ik weet wel dat hij van me houdt en met liefde voor me zorgt. Heeft hij gehuild? Of is hij bezweet? Ik heb geen idee.

Matthias pakt mijn hand en ik probeer mijn gedachten onder woorden te brengen. Ik stamel. Ik wil zeggen dat het me spijt dat ik zoveel herhaal, dat mijn hersenen niet doen wat ik wil, dat ik gewoon mij wil zijn, dat ik niet wil dat hij weggaat, maar er komt een rare brij van zinnen uit. Zijn vertrouwde hand rust een paar minuten op de mijne, tot hij weer opstaat. “Lieverd, ik heb een online meeting. Als je me nodig hebt, ben ik in de studeerkamer oke?”, zegt hij terwijl hij richting de deur loopt. Ik weet dat ik hem eigenlijk ieder moment nodig heb, maar als ik elke keer zijn kantoor binnenkom krijgen we ruzie. Dat heb ik inmiddels ervaren. Waarom wil hij niet bij me zijn? Ik zit recht onder zijn neus. Ik ben hier!

Het scherm van mijn Oppo A9 licht op: “Ik wilde dit nummer met je delen, het is te gek! Right Here van Ashes Remain. Dikke knuffel. Ik denk aan je! Liefs van Roza, je zelfbenoemde favorietste nichtje”.

Een gitaarlijn en een rauwe stem vullen de huiskamer, druppelen in mijn hart en vervagen de gedachten. De lachkuiltjes trekken in mijn wangen. Even voel ik me niet alleen. “I’ll be right here now to hold you when the sky falls down. When the rain falls, I won’t let go. When daybreak seems so far away, reach for my hand. I’ll be right here”. 

Matthias

Na mijn hardloopsessie, waar ik even al mijn frustratie in kwijt kon, zie ik haar zitten. In de zwartleren fauteuil, starend in het luchtledige. Op schoot een aantal op kleur gesorteerde blokjes van een onafgemaakt legobouwwerk. Haar dagboek ligt open naast haar. Ik vermoed dat ze iets geschreven heeft over mij en ons gesprek van vanmorgen. Woorden die me waarschijnlijk pijn doen en die ik daarom niet wil lezen. Woorden uit een warrig hoofd van een Evi die ik niet meer ken. Bruine krullen pieken uit haar ingevlochten haar, waar de thuiszorg veel aandacht aan heeft besteed na haar douchebeurt. Haar blauwe ogen staan sinds een aantal maanden afwezig, dof, leeg. Als een omhulsel waar weinig in zit.

Ik ben de thuiszorg eeuwig dankbaar, ook als die weer eens op de meest onmogelijke tijdstippen binnen komt stormen. Ik loop immers al maanden op mijn tandvlees. Na mijn werkdagen als verpleegkundige in het ziekenhuis, waar coronapatiënten op een huiveringwekkende wijze aan de lopende band het leven verwisselen voor het eeuwige, kom ik terug bij een schim op de bank. De liefde van mijn leven, die de rest van mijn aandacht opdrinkt als een kameel die wekenlang geen water heeft gezien. Het dringt echter niet tot haar door, zelf platgelegd door het zenuwstelselslopende monster met de naam Covid.

“Hoi lieve Eef, ik ben terug. Gaat het een beetje?”, ondertussen op mijn wang bijtend om mijn emotie te verbergen. Ik ga naast haar zitten en pak haar hand. Evi probeert woorden te vinden om te vertellen wat er in haar hoofd omgaat en hoe teleurgesteld ze in zichzelf is dat ze me drie keer hetzelfde heeft verteld. Iets wat ik niet voor het eerst hoor. Ik weet dat ze heeft gesjoeld met haar fysiotherapeut en dat ze tot het ‘wonderbaarlijke inzicht’ is gekomen dat ze elke keer over haar grenzen gaat. Dat riep ik weken geleden al, maar ze luistert niet. Of ze vergeet het weer. Ik wil haar door elkaar schudden tot de Evi die ik ken er weer uit komt. “Lieverd, ik heb een online meeting. Als je me nodig hebt, ben ik in de studeerkamer oke?”, zeg ik met een trillende stem. Ze reageert niet en kijkt verdrietig. Ik voel me schuldig, maar ik kan de hogedrukgebied-achtige sfeer in de huiskamer niet verdragen. Ik moet weg! Ik wil Evi nu niet overspoelen met gedachten die ik zelf niet eens begrijp en waar ze niet mee om zou kunnen gaan.

Als ik de deur van mijn kantoor achter me dichtdoe, glijdt er een stiekeme traan over mijn wang. Beelden duikelen over elkaar heen en vormen een levendige tv-show voor mijn ogen: mevrouw Simonse van de afdeling, die gisteren na een kwartiertje gezellig kletsen over haar kleinkinderen plots naar adem hapte en niet meer wakker werd, de blik in de ogen van Evi toen ik de illusie dat het goed met haar gaat in figuurlijke stukken sloeg, de stapels was die liggen te wachten en het buurmeisje die me dagelijks vraagt of ze weer eens langs mag komen. Elke keer stel ik haar teleur, omdat Evi het niet aankan.

Paniek schiet van mijn buik naar mijn keel en versnelt mijn ademhaling. Waarom kan ik niet wegrennen voor de realiteit? Waar is de Matthias die ik ken? Waar is mijn leven gebleven?

De meeting was een leugen, maar ik ben een milliseconde blij dat Evi wazig genoeg is om daar niet doorheen te kijken. Ik zou haar niet op die manier pijn willen doen. Elke keer wanneer ik haar zie, een zielig hoopje op de bank, scheurt mijn hart verder aan stukken en verlies ik weer iets van mijzelf. Het mantelzorgen breekt me op. Waar is ze? Ik mis de goedlachse, grappige Evi die me als een blok voor haar liet vallen. Ik mis mij. Ik mis ons. Ik onderdruk een schreeuw. Evi! Ik heb je nodig! Ik kan dit niet zonder jou! Punt.

Een zachte klop onderbreekt mijn gedachten. Hannah, de overbuurvrouw, staat voor het open raam en kijkt bezorgd. “Hoe lang sta je hier al?”, vraag ik, ietwat geschrokken door haar plotselinge verschijning. Ondertussen weet ik niet hoe wanhopig ik eruitzie. Ik probeer mijn gefronste gezicht glad te strijken. “Hee Matthias, hoe gaat het vandaag eigenlijk met jou?”

Wat als we in elkaars hoofd zouden kunnen kijken?

Zou de situatie dan makkelijker lijken?

Zou je de ander beter snappen?

Zou je eerder op je medemens afstappen

En zeggen: “Ik ben hier en ik zie jou?”

Adine
writer @schrijfselsvaneendenker

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *