‘Ik rouw van jou’.
Zes jaar was ze toen ze voor de eerste keer de dood van dichtbij zag. Achter op de fiets bij haar moeder, naar de flat van ome Piet. Hij was de vriend van mama en háár allerbeste vriend.
Een straat vol brandweerwagens, politie en ambulances stonden hen op te wachten gevolgd door heel veel nieuwsgierige mensen.
Het was een bloedhete dag en je kon de onrust voelen in de lucht.
Voordat ze het wist had haar moeder haar bij een brandweerman neergezet. “Dit is Herman, je kent hem wel. Hij woont bij ons om de hoek.” En haar moeder verdween, in een grote paniekerige massa aan lichten, sirenes en mensen.
Langzaam werd haar zicht troebel en vulde haar ogen zich met tranen.
Een aardige man in een indrukwekkend brandweerpak probeerde onhandig en klungelig haar gerust te stellen met woorden die haar allang niet meer geruststelde. “Mama komt straks terug, alles komt goed. Ik blijf bij jou. Hoe heet de vriend van mama?”
Apathisch antwoordde ze: “Ome Piet”. Ondertussen hield ze haar blik gericht op de flat van ome Piet, in de hoop zijn bekende gezicht of die van haar moeder te zien.
Onafgebroken keek ze naar de lelijke grijze flat waar ze zo graag naar toe ging. De stoep waar ome Piet haar leerde fietsen en het balkon waar ze altijd samen met ome Piet naar de bliksem keek.
Om haar heen verzamelde onbekende gezichten zich om haar te vragen waar haar moeder was en of alles wel oké was met haar. De hete zon brandde in haar gezicht terwijl ze in paniek opzoek was naar het juiste antwoord.
Een stroom van rust gleed over haar toen oma ineens voor haar verscheen en haar achter op de fiets zette. “We gaan lieverd. Je mag met mij mee naar huis.”
Langzaam verdween het paniekerige decor van zwaailichten, sirenes en druk pratende mensen achter haar.
Nog één keer keek ze achterom naar de lelijke grijze flat. Dat was het moment dat ze ineens een beetje begreep waarom iedereen zo in paniek was.
Op het balkon verschenen twee mensen met tussen hun in ome Piet. Hij had geen rode wangen meer. En zijn gezicht was een rare kleur wit met een beetje grijs, dezelfde kleur als zijn haar.
In gedachte liet ze alle gebeurtenissen voorbij gaan. Hoe kon het dat ze gisteren nog gefietst had met ome Piet en hij hetzelfde was als altijd? Waarom mocht ze niet met haar moeder mee en waar ging ze eigenlijk heen? Hoe konden zijn wangen nou van rood naar grijs gaan?
Na een uur gespannen en stil spelen bij haar oma ging de telefoon. Het was haar moeder. “Hij is dood. Ome Piet leeft niet meer”.
Rouw, ze kende het van binnen en van buiten. Ze had ermee gedanst, het aanschouwt, diep gevoeld en ervaren.
Rouw was netjes aangekleed aanwezig zijn op de begrafenis en vriendelijk handjes schudden. Het was met dierbaren huilen en knuffelen om te laten zien hoeveel je voor elkaar betekende.
Rouw mocht er alleen zijn met toeschouwers erbij. Rouw mocht er zijn als de dominee langskwam of als het gedeeld kon worden op Facebook.
Maar als de aandacht verslapte en alle mensen weggingen, als de deuren sloten was rouw ook niet meer welkom. Het werd in een mooie doos ver, heel ver achter in de kast gestopt. Alsof het er nooit was geweest. Alle tranen en gekoesterde herinneringen waren gevangen in die doos achter in de kast.
Op haar 20e was de kast gevuld met mooie dozen. Voor iedere keer dat er een dierbare overleed kwam er een doos met herinneringen bij. Dat de plank niet bezweek onder de hoeveelheid herinneringen die daar opgeslagen stonden had ze nooit begrepen.
Anders dan haar familie kon zij haar tranen en herinneringen niet simpelweg in een doos stoppen en door een plank in de kast laten dragen. Jarenlang zaten ze diep in haar geworteld en vers in haar geheugen gegrift. Ze droeg het altijd met zich mee en het had haar beïnvloed, zelfs op momenten dat ze het niet had verwacht.
Op een dag besloot ze gewoon eens de eerste doos te openen, gewoon eens te gaan praten en herinneringen op te halen. Het luchtte haar op. Iedere keer dat ze praatte, een herinnering ophaalde voelde ze zich gezien en voelde ze zich iets minder eenzaam in haar rouw. Mensen vertelden haar dat praten goed was. “Door te praten verwerk je” vertelde haar psycholoog. Jarenlang praatte ze, tegen iedereen die het horen wilde. Ze vertelde alles over de levens van haar dierbaren en over het verlies.
Tot het moment dat praten niet meer hielp en het enige dat wat overbleef de tranen waren. Ze had de verhalen uit de dozen door de jaren heen misschien wel honderd keer verteld maar nooit had ze erom gehuild. Het goede gevoel wat ze eraan over had gehouden was weg. De eenzame kant van rouw kwam, samen met het verdriet, als een boemerang net zo hard terug als dat ze het had weg proberen te gooien.
Inmiddels is ze 27 jaar en leert langzaam om ook de tranen te laten die als enige nog over zijn in die mooie dozen. Ze had gepraat totdat er geen woorden meer over waren en nu huilt ze totdat er geen tranen meer over zijn. En met iedere traan die valt leert ze meer en meer dat rouw niet iets is voor toeschouwers of voor als de dominee langskomt. En rouw is zeker niet iets wat gedeeld moet worden op Facebook. Rouw is er om met dierbaren te delen, het is intiem en persoonlijk. Rouw is herinneringen ophalen, lachen om de mooie momenten en huilen om het verlies. Rouw is een klein stukje van wie zij nu is.

Een verdrietig en tegelijkertijd mooi verhaal, een bijzonder debuut!
Prachtig Rosalie… Jouw proces, een stukje van jouw weg, zo mooi gepakt in woorden. Misschien kon je verdriet ook alleen maar beschreven worden in zulke mooie woorden. Algemene beschrijvingen doen het tekort. prachtig hoe jouw verdriet en woorden nu wel samenkomen en synchroniseren met elkaar. Je hebt een waar talent!