De laatste Zonnebloem

Het zijn niet altijd ouders die verhalen vertellen of voorlezen aan kinderen; soms hebben kinderen ook een verhaal te vertellen. Vooral over een ouder die er niet meer is. Zo begon mijn verhaal toen ik op het ziekbed tegenover mijn vader zat. 

Zijn hoofd gebogen en zijn ogen dicht. Hij leek op een zonnebloem die in de zon had gestaan en was verbrand. Er hing een geur in de slaapkamer die ik niet kon plaatsen. Ik fluisterde in het oor van mijn zusje: “Papa geeft een geur af, ruik je dat? Het is heel aards.” Mijn zusje reageerde met: “Hij ruikt naar de dood.” 

Ik schrok, want op praten over de dood rustte bij ons een taboe.  

Het begon allemaal op een warme zomeravond tijdens mijn vakantie, toen mijn moeder me belde en zei dat ik naar mijn kamer moest gaan omdat ze een geheim had. “Maar ik ben alleen,” zei ik, maar toch drong ze aan dat ik naar mijn kamer moest gaan. Ze vertelde het slechte nieuws uit het ziekenhuis en ik durfde het niet te accepteren: mijn vader had niet meer lang en was zo goed als uitbehandeld. Het voelde als een last van een baby die net te zwaar was om te dragen. Die ik absoluut niet kon wegzetten omdat ze anders zou huilen.

Toen ik terug was van vakantie, zag ik dat het licht in de ogen van mijn vader gedoofd was. Ik zag een grote donkere kring rond zijn pupil, alsof een donkere wolk het zonlicht belemmerde. Een kring van angst. We omhelsden elkaar op het vliegveld alsof het ons laatste ontmoeting was op deze plek waar alle mensen afscheid nemen, verzoenen en reizen.

Wat is het lot? Een einde waar niemand controle over heeft? Een situatie waar je onder gebukt gaat zonder inspraak. Ik kon dit niet accepteren, en mijn vader ook niet. We waren niet klaar voor het grote afscheid. Daarom maakte ik een afspraak bij de acupuncturist en namen we kruiden die helend zouden zijn voor de kanker. Maar op de tiende dag van zijn kuur stormde mijn moeder mijn kamer in. 

“Zijn ogen zijn geel,” zei ze met een half huilende toon. 

Ik zag het niet; was het omdat ik het niet wilde zien, of was het onzichtbaar voor mij? Ik zag het pas na een dag. Mijn vader had het ook nog niet gezien, of deed hij alsof het er niet was? We zwegen erover. De artsen bevestigden dat het geelzucht was. Mijn vaders stemming wisselde af tussen kalmte en paniek. 

In een fase tussen kalmte en paniek gingen we een dagje naar paleis Het Loo. Toen we aankwamen, zag mijn vader er moe uit, maar hij klaagde niet. Plotseling kon mijn vader niet meer lopen. 

“Met vijf minuten rust zal het wel beter gaan,” zei hij. “Zal ik dan een rolstoel voor je regelen, papa?” Eenmaal in het paleis waren er twee wandelroutes, maar wij raakten de route kwijt en liepen verward rond. Soms liepen we tegen de stroom in, soms raakten we elkaar kwijt. Het zomerse weer sloeg om toen we in de auto terug zaten. Alles werd vaag.

Zo ook is het verhaal uit die tijd wazig. Herinneringen komen boven, zoals stilte in huis, terwijl het nooit stil was bij ons thuis. Mijn vader vulde met zijn grappen, muziek en geklets het huis. Nu was dat niet meer – en het maakte me bang, waarin ik mezelf afvroeg wanneer het zou gebeuren, wanneer zou het de laatste keer zijn dat ik mijn vader zou spreken? Moest ik nog iets zeggen tegen mijn vader? Terwijl wij stiller werden thuis, werden die stille momenten thuis vervangen door nieuwe geluiden omdat er steeds mensen kwamen en gingen. Nu mijn vader zich voorbereidde op het grote afscheid, zat ik naast hem op de grond en keek naar zijn gezicht. Om alle details van zijn wimpers, wenkbrauwen, alle gezichtslijnen nog goed in me op te nemen. Terwijl ik dacht dat hij sliep, zei mijn vader opeens: “Niet huilen, mijn dochter.” Hoe wist hij nou dat ik naast hem zat? “Ik huil niet,” stotterde ik.  Nu opende hij zijn ogen: “Waarom zijn er dan tranen op je gezicht?” 

Ik kon geen antwoord geven.

 Het ging slechter, soms werd hij overweldigd door paniek, dan had hij vreselijke jeuk, en dan zat hij te braken.  Daarom kreeg hij al snel dagelijks twee injecties om de ellende te stoppen. Mijn vader werd met de dag trager, sliep meer, at en dronk minder, en kon bijna niet meer lopen. 

In de ochtend had hij nog wel energie om naar de keuken te lopen en aan tafel te ontbijten. Mijn moeder maakte me dan wakker zodat ik hem kon zien en met hem kon praten. Op zijn ontbijttafel, waar de zon op scheen, stond een vaas met twee gebogen zonnebloemen. Mijn vaders gezicht was magerder en zijn buik dikker. We praatten er niet over.

In de avond had hij zoveel pijn en angst dat hij op bed zijn benen sloeg. We zaten rondom zijn bed en wisten niet wat we moesten doen. “Ik ga wegvliegen als een vogel,” zei hij opeens en begon te huilen. We huilden allemaal mee. Ik keek naar het schilderij boven zijn bed, een schilderij vol met zonnebloemen. Waren we maar daar, in een veld vrij van alle zorgen over wat er komen gaat.

Mijn vader had nog zin in een laatste feest, hij wilde dat mijn zusje zich zou verloven. Binnen twee dagen organiseerde wij dat. Haar vriend regelde de ring, ik borduurde de eerste letters van mijn zusje en haar verloofde op een doekje, vrienden regelden de decoratie en taart, de schoonmoeder van mijn zusje zorgde voor haar jurk en schoenen, mijn neef regelde de fotograaf, en mijn vader zorgde, ondanks zijn situatie, voor een gouden ketting als cadeau. De huisarts droeg ook zijn steentje bij door medicatie te geven die mijn vader voor een paar uur opgewekt zou houden. De meest chaotische, emotionele verloving speelde zich af in onze woonkamer. Mijn vader knipte het lintje door van de ringen, hij hield een afscheidsspeech en praatte continu over zijn kinderen. Na twee uur viel hij in slaap op zijn stoel en was het feest voorbij. Binnen twee minuten was iedereen vertrokken.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg hij vanuit zijn bed in de hospice, waar hij sinds gisteren lag. Hij had net twee keer overgegeven en zag er vandaag veel geler uit dan de afgelopen dagen. Ik was boos op de arts, die maar niet kwam terwijl ik vond dat mijn vader meer morfine moest krijgen. Ik was boos op mijn moeder, omdat ze hem had laten opnemen. Ik was boos op de verpleegkundige, die steeds met een glimlach iets zei wat ik niet begreep vanwege haar zware accent. Ik wilde gewoon naar huis, samen met mijn vader. Ik slikte mijn woede in, en keek naar mijn vader.

“Ik ben aan het borduren, papa. Kijk, het is een boom met vier seizoenen, en in de boomstam is er een landschap met bergen,” zei ik met mijn geforceerde zachte stem. En op dat moment gebeurde er een wonder. 

De oude, gezonde stem van mijn vader keerde terug: “Wat heb je dat prachtig gemaakt.”

Bezweet en in paniek schrok ik wakker uit mijn droom. In de verte hoorde ik een stem. Het was mijn zus. Haar stem was zacht, maar ik voelde de sterke, verdrietige ondertoon. Ik stond meteen op. 

“Blijf rustig,” zei ze snikkend.

Ik pakte de telefoon uit haar hand en zag het: dat witte deel, de jas van de verpleegkundige, alsof een engel midden in ons leven was gedaald. Het is me altijd bijgebleven.

In de drukte van het alledaagse leven moet ik snel iets schrijven voor papa op een klein notitiebriefje. Mijn notitie wordt vastgebonden aan een zonnebloem. 

 
Tansu is geboren en getogen in Amsterdam. Haar leergierigheid heeft haar ertoe gebracht meerdere studies af te ronden, waardoor ze niet alleen lesgeeft maar ook acupunctuur beoefent. Tansu vindt inspiratie in de natuur, prachtige gedichten en verhalen met diepgang. Het zijn juist de mensen en gebeurtenissen die in het dagelijks leven vaak onopgemerkt blijven, die haar creativiteit prikkelen en haar aanzetten tot schrijven.
Tansu Kocabiyik
schrijfster

2 thoughts on “De laatste zonnebloem

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *