Niets liever
‘Je laatste avond in Berlijn.’ Noah spreekt datgene uit
waar ik de hele dag niet aan heb proberen te denken.
‘Ja’ zucht ik, ‘de tijd is zo snel gegaan.’
Ik wil meer zeggen maar weet niet wat. Het maakt me onzeker als er stiltes vallen tussen ons. Ze herinneren me aan het té stille meisje dat ik nog niet zo lang geleden was. Noah lijkt mijn gedachten te lezen. Hij pakt mijn hand en vervlecht zijn vingers met de mijne.
‘Ik ben trots op je, weet je dat?’
Ik draai mijn hoofd zijn kant op en snuif zijn subtiele aftershave op, kruidig met een zweem van iets houtigs, dennengeur misschien, of toch iets anders. Complimenten vind ik nog steeds lastig, maar ergens diep vanbinnen ben ik ook een beetje trots op mezelf.
‘Dank je wel’, zeg ik zacht. ‘Je bent lief.’
‘Jij ook.’ Hij strijkt door mijn haren. Ik leg mijn hoofd tegen zijn schouder en ontspan. Het park ruikt naar zwoele zomeravond en gemaaid gras. Hier heb ik vaak gezeten. Ik houd van de zonderlinge uithoeken van Berlijn die je overal in de stad vindt als je maar goed zoekt. Is het echt al vier maanden geleden dat ik hier als verlegen vogeltje aankwam? Het voelt als een week en een eeuwigheid tegelijk, maar het zijn toch echt vier maanden geweest. Vier maanden waarin ik mijn vleugels heb uitgeslagen en al watertrappelend tegen de stroom in heb leren zwemmen. Zonder Salim en Noah zou het me nooit zijn gelukt.
Salim dook op in mijn leven toen ik, na te zijn vastgelopen in mijn eerste studie, een therapietraject volgde om beter met mijn blindheid om te leren gaan. Ik had me amper staande weten te houden tussen de medestudenten zonder beperking bij wie ik zo graag wilde horen en was na iets meer dan een jaar ingestort. Het zou mijn leven een stuk gemakkelijker maken als ik niet langer altijd alles zelf zou willen oplossen en hulp zou leren accepteren. Het therapietraject was intern, wat betekende dat wij, de cliënten, een paar nachten per week in de instelling verbleven. Ik was al over de helft van mij traject toen Salim aan het zijne begon. Op zijn eerste interne avond waren we aan de praat geraakt. Wat begon als een ongemakkelijke poging om de nieuwkomer op zijn gemak te stellen, eindigde pas om drie uur ‘s nachts en groeide uiteindelijk uit tot een mooie, bijzondere vriendschap. Waar ik in de therapiesessies uren moest praten om dingen duidelijk te maken, had ik bij Salim aan een half woord genoeg.
Na het afsluiten van het traject begon ik aan een nieuwe studie. Van Social Work switchte ik honderdtachtig graden naar Duitse Taal en Cultuur. Als kind had ik al een bizarre voorliefde voor het Duits, waar ik na het mislukken van mijn eerste studie en met alles wat ik had geleerd tijdens de therapieën nu serieus werk van besloot te maken. Met een schone lei begon ik aan wat ik diep van binnen altijd al had willen doen. Ik voelde me al snel thuis binnen de studie. Binnen het kleine clubje medestudenten kon iedereen zichzelf zijn, misschien juist omdat we allemaal zo verschillend waren. Mijn avonden bracht ik vaak bellend met Salim door en als het enigszins kon, ging ik een weekend naar Amsterdam, waar hij woonde. Salim snapte maar weinig van mijn aparte studiekeuze. ‘Jij met je Duitsers’ mopperde hij vaak met een licht ironisch lachje, waar de blijdschap dat ik het naar mijn zin had in doorklonk.
Toen Noah een plaats in mijn leven en hart veroverde, werd het al snel ‘jij en je Duitser’. Het begon allemaal met een chatbericht. Noah, een eveneens blinde, bijna afgestudeerde rechtenstudent, was op zoek naar lotgenoten. Hij had een tijdje stagegelopen in Nederland, schreef hij, en was via een gemeenschappelijke Facebookvriend op mijn profiel gestuit. Uit een mix van verveling en nieuwsgierigheid beantwoordde ik zijn bericht in een doelloos tussenuur. Chatten werd bellen en na twee maanden zocht ik hem op in Hamburg.
‘Zou je dat nou wel doen, in je eentje naar zo’n grote stad, en dan ook nog naar een totaal onbekende? Weet je wel wat er allemaal kan gebeuren?’
Ik had alle adviezen genegeerd en was in de trein gestapt. Er had van alles kunnen gebeuren, maar wat er uiteindelijk gebeurde, had ik van mijn leven niet zien aankomen. Ik werd hopeloos verliefd. Ik, die tot dan toe nog maar één keer eerder verliefd was geweest, op een meisje nota bene. Het bracht me totaal in de war. Noah had in een mum van tijd het beeld dat ik van mezelf dacht te hebben aan het wankelen gebracht. Ik probeerde het te ontkennen, eromheen te draaien. Tevergeefs. Noah had me betoverd door mijn onzekerheid te negeren en míj te zien. Ik durfde het hem alleen niet te zeggen. Ik was bang dat hij me te oninteressant zou vinden, dus hield ik mezelf voor dat het niets meer was dan een one night stand. Maar toen hij na zijn studie een baan vond in Berlijn en ik de kans kreeg een semester in Duitsland te studeren, besloot ik hem achterna te gaan.
Vier maanden Berlijn was echter heel iets anders dan een paar dagen Hamburg. Ook in Duitsland zou ik hulp nodig hebben om me te kunnen redden. De hulpverleners die me daarbij konden ondersteunen, probeerden me er echter vooral van te overtuigen dat Berlijn een stap te ver was. Ik zou er verstandig aan doen realistisch te blijven en een minder overweldigende optie te kiezen voor mijn buitenlandsemester. De drang om uit te breken vocht met de stem van het onzekere, klein gehouden meisje. Ik was bang dat ik niet meer om hulp zou mogen vragen als ik hun adviezen in de wind zou slaan.
‘Wat wil jíj?’
Salim, die kalm als altijd naar me had geluisterd, wist met die ene vraag precies de juiste snaar te raken. Ik wilde weg. Ver weg. Weg uit het bekrompen, beschermde wereldje van speciaal onderwijs en hulpverleners waarin ik was opgegroeid en waarin ik telkens weer tot mijn beperking werd gereduceerd. Weg uit het uitgestorven provinciestadje waar ik met mijn moeder woonde en waar de bus vaker niet dan wel reed, zodat ik er zonder hulp van anderen geen kant op kon. Omdat ik nooit in mijn eigen woonplaats naar school was gegaan, had ik daar ook geen vrienden die me op sleeptouw konden nemen. Wat hield me dan tegen? Dat men het niet verstandig vond? Ik was altijd tot vervelens toe verstandig geweest, had altijd braaf de gebaande paden gevolgd. Tot mijn eenentwintigste had ik mijn avonden en weekenden grotendeels bij mijn moeder op de bank doorgebracht. Salim en Noah hadden daar verandering in gebracht, niet die hulpverleners. Het werd tijd om de mensen die me tegenhielden los te laten. Zij zouden het toch nooit begrijpen, míj nooit begrijpen. Door Salims simpele vraag besefte ik dat die betuttelende bezorgdheid mijn drang om Juist wél te gaan alleen maar versterkte. Het was tijd om mijn eigen weg te volgen, en die weg, hoe onbegaanbaar hij ook zijn mocht, voerde naar Berlijn, naar Noah.
‘Volg je hart, dan komt het sowieso goed’. zei Salim, vlak voor ik opnieuw in de trein stapte naar een onbekende bestemming. Het werd mijn mantra.
In Berlijn heb ik meer dan ooit mijn hart gevolgd. Ik heb me ondergedompeld in de fascinerende geschiedenis van de stad en tientallen musea bezocht. In artistieke cafés heb ik gefilosofeerd en gedanst tot diep in de nacht. Ik heb grootse voorstellingen, experimentele films en amateurtheater bezocht. Tussen de kunstenaars voel ik me op mijn plek. Voor ik hier kwam, dacht ik dat ik raar was, maar er blijken veel meer mensen zoals ik te zijn. Mensen die niet in een hokje passen en zich er ook niet in willen laten stoppen. Door hen heb ik geleerd dat afwijken van de norm júíst interessant is.
Berlijn is in die korte tijd een tweede thuis geworden. Overal waar je komt, stuit je op het verleden en overal waar je komt, duiken creativiteit en vernieuwing op. Het oude en het nieuwe bestaan er naast elkaar. In deze stad met duizend smaken kan ik alle kanten op en steeds weer een nieuwe richting kiezen. Eindelijk heb ik het gevoel te kunnen zijn wie ik wil zijn en te mogen horen bij wie ik wil horen. Ik ga de stad en alle eigenzinnige, creatieve, bijzondere mensen die ik heb ontmoet missen. Maar het allermeest ga ik Noah missen. Noah, die me door zijn rust en zelfbewustzijn in mezelf laat geloven. Noah, die zonder woorden zo veel meer is geworden dan een one night stand of zomaar een vriend. Noah, zonder wie mijn leven straks weer minder kleur zal hebben. Ik ga nog wat dichter bij hem zitten en knijp in zijn hand.
‘Het is niet het einde van de wereld, hé.’
Hij voelt mijn stemming feilloos aan.
‘Ja, dat weet ik wel.’ piep ik, ‘Maar…’
Hij legt een vinger op mijn lippen.
‘Als je volgend jaar klaar bent met je studie, kun je hier terugkomen. Als je dat wilt, tenminste’ De onzekerheid in zijn stem treft me. Ineens besef ik dat ook hij zich onder zijn zelfverzekerde masker misschien wel heeft afgevraagd of hij goed genoeg is. Goed genoeg voor mij.
‘Ga je dan op me wachten?’ Ik kan bijna niet geloven dat ik de vraag echt heb gesteld.
‘Natuurlijk ga ik op je wachten.’ Zijn opluchting is bijna letterlijk voelbaar. ‘Beloof jij dan dat je terugkomt?’
‘Niets liever.’ lach ik en buig me naar hem toe.